Er is altijd wel iemand
Op een overvol perron loop ik richting roltrap. Naast mij hoor ik: “goedemorgen”. Als hij verder praat hoor ik pas dat het een vriend van mij is die blijkbaar in dezelfde trein zat en net als ik op weg is naar zijn werk. In de hal scheiden onze wegen, omdat ik met een collega afgesproken heb. Als ik op deze collega sta te wachten, bieden meerdere mensen hun hulp aan. Ook duiken er een aantal collega’s op die informeren of ik misschien mee wil lopen naar kantoor.
Als ik later die morgen de coffeecorner probeer te vinden en me vast loop tussen alle tafeltjes, is er direct iemand die me keurig naar de rij brengt. Degene achter de koffiebar weet mijn bestelling al voor ik hem heb gegeven en zet meteen een deksel op mijn cappuccino, waarna zij met mij meeloopt naar de trap.
In een drukke omgeving is het simpel hulp vinden en vragen. Ik doe dat veelvuldig. Liever spaar ik mijn energie voor mijn werk of andere zaken die mijn volledige aandacht nodig hebben. Want waarom zou je moeilijk doen als het makkelijk kan?
Lastiger wordt het als je in een rustiger gebied bent. Dan verander ik van strategie. Een overstap halen laat op de avond; dan zoek ik in de trein al naar hulp. Weet je niet zeker of je iemand vindt als je over het perron loopt: dan blijf ik bij een trap wachten tot er iemand overheen loopt. Hoor ik verderop voetstappen; dan loop ik erheen en vraag of diegene tijd heeft om me even op weg te helpen. Ik geniet van de toevallige ontmoetingen, steeds helpt iemand je weer een stapje verder op weg.
Soms is het lastig contact te maken. In een lawaaiige kroeg, hoor ik echt niet waar iedereen is. Hoe leuk is het dan als een van de trainees die ik begeleid naar me toe komt, een hand op mijn arm legt en kenbaar maakt wie hij is. En zoals dat meestal gaat, als er een schaap over de dam is…..
Natuurlijk ken ook ik “de blinde paniek” die toeslaat als je de weg kwijt bent en er niemand in de buurt is. Al weet ik inmiddels beter, die paniek is nog springlevend. Toen ik als tiener leerde zelfstandig te reizen, was ik als de dood dat ik ergens zou verdwalen. Op school leerde ik stoklopen. Op een dag had de leraar bedacht dat ik dan mooi met de bus van huis naar school kon komen. Omdat ik twijfelde of ik het wel zou vinden, vroeg ik mijn moeder achter me aan te lopen naar de bushalte. Natuurlijk vond ik die gewoon in een keer. Toen mijn moeder terug naar huis wilde, zag ze dat de stokloopleraar achter haar had gelopen. Die liet mij echt niet zomaar alleen naar school gaan in dit stadium.
Tegenwoordig heb ik af en toe de luxe dat een van onze jongens het gezellig vindt me tegemoet te lopen. Ineens voel je dan iemand naast je die zijn hand uitsteekt. Zonder dat ze iets zeggen, weet ik gewoon dat het een van hen is. Van de week nog. Ik stapte uit de trein en probeerde te horen welke kant op de uitcheckpaal stond. “Hé mam, moest je nou nadenken welke kant je op moest?” vroeg mijn zoon verrast. Ik legde uit dat alles onder zo’n overkapping galmt en dat het dan soms even duurt voor je hoort waar het gepiep vandaan komt. Samen vervolgden we onze weg. Bij de paal gekomen, pakte hij zonder commentaar de kaart uit mijn hand en checkte voor mij uit. Zo vertrouwd en vanzelf als mijn gezinsleden het doen, is natuurlijk de buitencategorie.
Na al die jaren weet ik dat het altijd goed komt. Misschien niet meteen, maar er is altijd wel iemand.
Reacties
Een reactie posten