Tweehonderd kilometer van huis

Het is de zomer van 1990, ruim 30 graden en het is druk in de binnenstad van Maastricht. Aan de arm van mijn moeder verken ik de stad. We hebben een afspraak bij een woningbouwvereniging. Er is een kamer met eigen voorzieningen in een oud pakhuis beschikbaar. Na de vakantie start ik mijn studie gezondheidswetenschappen. Voor het eerst zal ik 200 kilometer van huis op eigen benen staan. Ons volgende bezoek is aan de universiteit zelf. De colleges worden op allerlei plekken in de stad gegeven. Het is dus zaak goed de routes te leren. Mijn moeder vindt het allemaal heel spannend. Ik vind dat onzin, nu ik zelf moeder ben, snap ik haar pas. Op mijn eerste dag brengt ze me naar mijn eerste college met 400 andere studenten. Ze ziet hoe makkelijk ik invoeg en contact maak. Een vriend van mij die ook in Maastricht studeert, blijkt drie straten verderop te wonen. Zijn toezegging dat ik hem altijd mag bellen, zelfs middenin de nacht geeft haar net genoeg rust om te vertrekken. Mijn kamer in het pakhuis blijkt handig. Mijn medestudenten fietsen bij me langs en nemen me op sleeptouw. Er wordt veel samengewerkt. Het studiemateriaal is beperkt beschikbaar voor mij en medestudenten lezen me uren met veel plezier voor. We koken en eten samen: zo ontvluchten zij hun kleine kamers. Ik moet dingen zelf regelen zoals extra tijd bij tentamens, boeken laten brailleren en readers laten inscannen. Met een hoop hulp, improvisatie en geduld, studeer ik na 5,5 jaar af. Naast mijn diploma bracht deze tijd me zoveel meer. Ik werd zelfstandig, sloot vriendschappen die nog steeds bestaan, voelde wat alleen zijn betekende, leerde mijn plek veroveren in een nieuwe groep, ontdekte dat ik anderen net zo zeer hielp als zij mij. Ik bouwde aan mijn toekomst. Ik had een geweldige studententijd. Niet altijd makkelijk, maar wel bepalend voor de rest van mijn leven.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het beestje bij de naam noemen

Commissiedebat

Een mix van nagelnieuw en eerder gezien